Precies tachtig jaar geleden begonnen in het Gelderse dorp Ellecom de werkzaamheden voor de aanleg van de sport- en exercitieterreinen van de SS. De bijhorende sporthal is de enige nalatenschap van sport in oorlogstijd en daarmee uitermate geschikt als nationaal herinneringscentrum voor sport in oorlogstijd. Hieronder de toespraak van Jurryt van de Vooren op 4 september in Ellecom.

De Tweede Wereldoorlog is veel te groot voor mijn hoofd. Wat er in die jaren is gebeurd, is gewoon niet te bevatten. Dat probeer ik dan ook niet en daarom zoek ik naar een andere manier. Dat vind ik belangrijk, omdat ik geen veertje wil zijn in de wervelwind van de geschiedenis. Zelfs de Tweede Wereldoorlog kan tastbaar worden gemaakt, ook hier. Juist hier.

Met een kleine sporthal in Ellecom kan ik namelijk een heel groot verhaal vertellen. Als sporthistoricus weet ik al heel lang dat mijn vakgebied daarbij kan helpen. Alweer meer dan 25 jaar geleden studeerde ik af aan de Universiteit van Amsterdam met een onderzoek naar voetbalclub Feyenoord in de Tweede Wereldoorlog. Sindsdien ben ik de enige Amsterdammer, die is afgestudeerd op Feyenoord – iets wat ik minstens één keer per week wil zeggen.

Het ging in mijn onderzoek niet om de vraag of die club toen kampioen was geworden en wie er in die tijd de sterspeler was. Ik wilde juist weten wat een volksclub als Feyenoord is overkomen in de zwaarste tijd van onze moderne geschiedenis, nota bene uit een stad die in 1940 zo zwaar werd getroffen door een bombardement. Al snel merkte ik dat ik hierdoor een bijzondere blik kreeg op de Tweede Wereldoorlog, omdat ik door de ogen kon kijken van mensen, die geen enkele invloed hebben gehad op de grote gebeurtenissen, zoals eigenlijk ook nu voor de grote meerderheid geldt.

Grofweg gezegd staan aan de ene kant van de geschiedenis uit die ene procent van politieke leiders, generaals, mediatyconen, fabrieksdirecteuren en Elon Musk. Binnen de politieke wetenschappen worden zij decision makers genoemd, maar het is nu veel hipper om het te hebben over influencers. Zij nemen beslissingen, die enorme gevolgen hebben voor die 99% van de mensen, die aan de andere kant van de geschiedenis staan. Het is de groep waar jullie tot behoren, samen met mij. Wij hebben tenslotte geen directe invloed op de oorlog in Oekraïne, op de klimaatproblemen en op Elon Musk. En zo was het ook in de Tweede Wereldoorlog: de grootste groep moest per dag handelen om er maar het beste van te maken.

En dat zag ik heel duidelijk in de sportwereld in oorlogstijd. Clubs uit deze omgeving in Dieren en Velp bijvoorbeeld verloren tijdens de Duitse inval meteen drie leden, gesneuveld als soldaat. Een paar jaar later werden er duizenden Joodse voetballers vermoord in de concentratiekampen, óók iemand uit Dieren. Zo wordt op 30 september een gedenksteen neergelegd voor Felix Bachrach, de Joodse voetballer van Theothorne. Deze club speelde naast het Kraaienbosje aan het begin van het kanaal, naast de oude sluis, onderweg naar Spankeren aan je linkerhand.

Want ook in Dieren woonden Joodse voetballers. Het is nogal een misverstand om alleen Ajax als Jodenclub te zien. Zo had Feyenoord méér Joodse leden dan Ajax, net als Sparta trouwens. Echte Amsterdamse Joodse voetbalclubs als WV, HEDW en AED verloren minstens 500 leden! Aan het eind van de oorlog hadden ze niet eens meer genoeg mensen voor één elftal. Bij Vitesse werden vijf Joodse leden vermoord en bij PSV vier. Dat moeten al die zogenaamde supporters van die clubs zich maar eens bedenken voordat zij antisemitische leuzen tegen Ajax schreeuwen: op die manier vermoorden zij hun eigen medesupporters van vroeger voor de twééde keer.

Het is inmiddels wel duidelijk dat het vreselijke verhaal van de Tweede Wereldoorlog opeens heel dichtbij komt door alleen maar te kijken naar het voetbal in deze gemeente. Door heel Nederland zoek ik daarom naar de duizenden namen van oorlogsslachtoffers in het voetbal, ongeacht op wat voor manier ze zijn omgekomen. Dat is vaak heel moeilijk, omdat veel informatie verloren is gegaan. De nazi’s wilden hun tegenstanders niet alleen uitmoorden, maar compleet uit de geschiedenis halen, hun hele bestaan ontkennen.

Door mijn onderzoek wordt de grote geschiedenis tastbaar, omdat we opeens kijken naar mensen uit onze eigen buurt, die toen hetzelfde leven probeerden te hebben als wij nu. Ik voel mij daardoor geen veertje meer in de historische orkaan. Al helemaal niet hier deze gemeente, want als kind heb ik naast de oude synagoge in de Spoorstraat in Dieren gewoond, toen nog het minitheater Jojo Saggum van Stef en Ria de Wit. Het oude veld van Felix Bachrach bij Theothorne is op twee minuten lopen van het ouderlijk huis van nu aan de Zutphensestraatweg.

Ook Ellecom is mij heel bekend, want mijn vader Chris van de Vooren was jarenlang buurman van Landgoed Avegoor en de sporthal. En dan is morgenmiddag in de Dorpskerk van Ellecom de dienst voor mijn overleden stiefvader Sam van Tongeren.

Dat grote verhaal van de Tweede Wereldoorlog weerspiegelt zich ook in deze sporthal, want wie hier meer van weet, krijgt inzicht in de rol van sport in het nationaalsocialisme. Om te beginnen moet je meteen afstand nemen van de gedachte dat sport en politiek van elkaar gescheiden zijn, want anders wordt het niets. Integendeel, zien we bij een sport als boksen.

Die sport werd in de jaren 30 ontzettend veel beoefend door Joden. Niet voor de gezelligheid en hun gezondheid, maar omdat zij zich wilden trainen voor de verwachte straatgevechten tegen het opkomende fascisme. Deze sporters werden spieren-Joden genoemd, in het Duits Muskeljudentum. De eerste knokploegen in oorlogstijd in Amsterdam bestonden daarom grotendeels uit Joodse boksers, gewichtheffers en andere krachtpatsers. Ik heb inmiddels 125 namen gevonden van deze knokploegsporters, waarvan bijna niemand de oorlog heeft overleefd. Bij de Stopera in Amsterdam worden ze herdacht in het monument van het Joodse verzet.

Boksen was tegelijk de favoriete sport van de nazi’s, omdat de sporters zich zo konden voorbereiden op de strijd op het slagveld. Sport werd dus gebruikt om te leren hoe andere mensen moesten worden gedood, hoe misdaden tegen de menselijkheid moesten worden gepleegd. Het was bedoeld om van de mannen gedisciplineerde soldaten te maken en van de vrouwen betrouwbare baarmachines. Dat klinkt vreselijk en dat is het ook. Dat betekent dus dat in de bokssport twee verschillende ideologieën op elkaar botsen, die doodsvijanden van elkaar zijn: de Joodse ideologie en de antisemitische ideologie.

Sport is daarmee niet gescheiden van de politiek, maar een frontgebied in de strijd op leven en dood. Zo nemen we ook maar afscheid van de gedachte dat sport per definitie verbroederend is, want dat gaat niet op in een dictatuur. Als de sport dictatoriaal is, is de hele maatschappij dictatoriaal.

En zo komen we als vanzelf in Ellecom, frontgebied van de sport. Sam Olij is in dit dorp geweest, één van de beste Nederlandse boksers van de jaren dertig en daarna één van de grootste landverraders. Ook andere SS-sporters waren hier, zoals de atleet Tinus Osendarp, wielrenner Cor Wals en voetballer Gejus van der Meulen. Allemaal beroemde sporters uit de jaren 30 en 40 en allemaal zwaar gestraft na de oorlog voor collaboratie.

De grote geschiedenis bracht ze stuk voor stuk naar het kleine Ellecom, omdat de Duitsers op en rond Landgoed Avegoor sport- en exercitieterreinen bouwden voor de SS. Dit weekend precies tachtig jaar geleden werden 139 Joodse dwangarbeiders hierheen vervoerd om onder gruwelijke omstandigheden het land te egaliseren voor een sportterrein. De inwoners van het dorp moesten hun gordijnen sluiten zodat niemand zou zien hoe deze gevangenen door de straten werden geschopt. Dat is dan ook de reden dat wij zo opnieuw door het dorp naar de sporthal lopen, maar dan met de gordijnen open.

Drie Joodse gevangen overleefden deze Hel van Ellecom niet. De rest ging naar Kamp Westerbork, waar er opnieuw twaalf bezweken door de ellende. Uiteindelijk kwamen er slechts 33 levend terug na de oorlog.

De meest beruchte Nederlandse en Duitse nazi’s liepen in de jaren daarna rond op het terrein, waar wij nu zitten. In april 1942 was NSB-leider Anton Mussert hier om te praten met de nazi-jongeren van de Nationale Jeugdstorm. In zijn toespraak zei hij dat de ze in Ellecom gingen leren hoe ze oorlog moesten voeren, hoe ze moesten doden. Bij de opening van de sporthal was Hanns Rauter hier, de belangrijkste SS-er in Nederland. Bij sportwedstrijden moesten de deelnemers eerst aan Hitler en Mussert denken voordat de wedstrijd begon.

Zo werd deze plek een frontgebied in de ideologische oorlog van de sport. Hier werd sport door de nazi’s gebruikt voor hun misdaden tegen de menselijkheid. De sporthal is de zichtbare nalatenschap van deze nazisport.

Dat maakt het voor mij heel speciaal om in die sporthal zelf de namen te noemen van de 22 voetballers uit de gemeente Rheden die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen, precies twee elftallen. Door het noemen van deze slachtoffers in de Nederlandse sport eis ik symbolisch dit nazi-erfgoed op als herinneringsplek, samen met jullie. Samen trekken we de sporthal uit handen van de nazistische ideologie. Precies tachtig jaar na de aankomst van de Joodse dwangarbeiders zullen we de slachtoffers niet meer bevrijden, maar hun wél herinneren. En dat was precies wat de nazi’s niet wilden, die hun uit de geschiedenis wilden halen. En dat staan wij natuurlijk niet toe.

Daarom sluit ik af met een oproep aan BOEi, de huidige eigenaar van de sporthal. Er is momenteel nergens in Nederland een herinneringsplaats voor de oorlogsslachtoffers in de Nederlandse sport. Er zijn weliswaar gedenkstenen en monumenten, maar nog geen vaste plek waar ook informatie is te krijgen over sport in oorlogstijd.

Het is belangrijk dat die er komt, want alleen al in het voetbal heb ik 2700 namen gevonden van deze slachtoffers, onder wie dus 22 uit deze gemeente. Deze verhalen zijn een goede manier om te praten met de jonge voetballers van nu. Ze zijn misschien wel leeftijdgenoten van die voetballers uit de oorlog, die vaak heel jong werden gedood, soms nog maar elf jaar oud. Misschien stonden ze wel op hetzelfde veld als die spelers van nu. De Tweede Wereldoorlog blijft dan wel te groot voor ons hoofd, maar via de sport hebben we wel een manier om er met elkaar over te praten.

De sporthal in Ellecom is de beste plek als de enige tastbare nalatenschap in ons land van sport in oorlogstijd. Hier moeten we vertellen hoe de sport gebruikt werd door de nazi’s voor hun misdaden. Hier moeten we praten met jonge sporters dat we dat nooit meer willen.

Er is simpelweg geen betere herinneringsplek voor sport in oorlogstijd dan de sporthal in Ellecom, op de plaats waar de nazi’s die misbruikten voor hun ideologie. Dat mogen we nooit vergeten, om ruimte te maken voor een positieve ideologie van de sport. Zo bepalen we zelf wat onze geschiedenis is en bepalen we zelf wat onze herinneringen zijn. Dan zijn we ook geen veertjes meer in de wervelwind van de geschiedenis. Want als de sport vrij is, zijn wij allemaal vrij.

Foto van de sporthal in Ellecom van Pim van Tend via Wikicommons